Gebruik van het lidwoord

Wanneer wordt het bepaald lidwoord wel gebruikt?

1. Als het zelfstandige naamwoord het onderwerp van de zin is:

La cultura es muy importante            Cultuur is heel belangrijk

2. Bij  zelfstandige naamwoorden die in algemene zin worden gebruikt:
– Me gusta el café.                                  Ik houd van koffie
– Los holandeses viajan mucho.         Nederlanders reizen veel

3. Bij percentages:
– El 75% de los adultos trabaja            75% van de volwassenen werkt

4. Bij vermelding van een bepaald tijdstip, dag of datum (behalve bij een datum boven een brief):
– El viernes no puedo ir.                          Ik kan vrijdag niet komen
– Vamos el  2 de octubre a las ocho.     We gaan 2 oktober om acht uur

5. Bij aanspreekvormen, titels, en beroepen:

La señora López es intérprete.              Mevrouw López is tolk
– El general Franco                                      Generaal Franco
– Mañana viene el tío Juan.                        Morgen komt oom Jan

behalve wanneer men zich direct tot de persoon in kwestie richt:
– Señor García, ¿es usted profesor de español?

6. Bij namen van sportclubs:
– El Ajax.

7. Bij beschrijvingen van uiterlijk en vooral na het werkwoord ‘tener’:
– El abuelo tiene el pelo gris.

8. Voor woorden als río, mar, calle, plaza, islas gevolgd door een naam.

-Las Islas Canarias

9. Uitdrukkingen die maat, gewicht of percentage aangeven:

-Este terreno se vende a 50 euros el metro cuadrado

Dit terrein is te koop voor 50 euro per vierkante meter

  • Wanneer wordt het bepaald lidwoord niet gebruikt?

1.Bij jaargetijden en vervoermiddelen, wanneer ze niet nader omschreven worden:
– En primavera hay muchas flores en Holanda.
– Casi siempre voy en bicicleta al trabajo.

Maar:
– Me he encontrado con una amiga en el tren de Amsterdam a Den Bosch.

Wanneer wordt er geen onbepaald lidwoord gebruikt?

1. Voor: otro, medio, cierto, tal, semejante.
– ¿Quieres otro café?                     Wil je nog een kopje koffie?

En verder:                                                                  

  • Ik heb een auto – Tengo coche

(algemeen, het gaat om de soort in zijn algemeenheid, de categorie zelf, vaak met ‘tener’)

  • Ik heb een nieuwe auto –

Tengo un coche nuevo (specifiek, een concreet exemplaar)

  • Ik drink bier –

Bebo cerveza (algemeen)

  • Ik drink het bier dat in de ijskast staat –

Bebo la cerveza que está en la nevera (specifiek/geidentificeerd)

  • Benamingen van beroepen plus ‘ser’:

Mario es periodista (niet specifiek, geeft alleen aan dat hij tot de beroepsgroep van journalisten behoort, algemeen)

– Mario es un periodista muy famoso (voorafgegaan door bijvoeglijk naamwoord, dus specifiek, dus lidwoord)

  • Meestal geen onbepaald lidwoord na ‘llevar’, ‘tener’, ‘ser’ gevolgd door een zelfstandig naamwoord dat niet nader omschreven wordt (dus niet gespecificeerd wordt)

– Llevo sombrero/ tengo coche (ik draag een hoed, ik heb een auto)

maar:

– Llevo un sombrero rojo/ tengo un coche francés/ soy un holandés del norte

(ik draag een rode hoed, ik heb een Franse auto)

  • Zelfstandige naamwoorden die in het Spaans alleen in het meervoud voorkomen, of gewoonlijk paarsgewijs voorkomen:

Unas gafas, unos guantes